We willen elkaar weer zien!

‘Broeders en zusters, nu wij voor een korte tijd van u gescheiden zijn bent u weliswaar uit het oog, maar daarom nog niet uit het hart, en omdat we zo naar u verlangden hebben we ons alle moeite gegeven om u te zien’ (1 Thessalonicenzen 2:17)

Lezen: 1 Thessalonicenzen 2:17-20

Sinds maart van dit jaar weten we allemaal welke impact gesloten deuren hebben. Al het sociale verkeer stopte bij de voordeur. Spontaan even bij elkaar binnenlopen was niet meer aan de orde en georganiseerde bijeenkomsten werden van hogerhand verboden. Ook als kerk(en) moesten we onze agenda leegmaken en tegelijk stroomde deze vol omdat we via het internet de mogelijkheid hadden om de zondagse eredienst toch door te laten gaan. In eerste instantie haalden we daarom enigszins opgelucht adem. Maar deze opluchting is inmiddels voor velen omgeslagen in een hartelijke verzuchting: ‘Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?’ (Psalm 42:3).

Het verlangen om weer de drempel over te mogen gaan is ontstaan door het missen van de gewone gang van zaken op zondag. Nu heeft ‘de gewoonte’ niet altijd een positieve klank. Als ‘de gewoonte’ gekoppeld wordt aan ‘de kerk’ dan klinkt het al snel als voorspelbaar, saai en onaantrekkelijk. Maar zonder ‘gewoonte’ vaart geen gelovige wel! Het was Jezus Zelf die de synagoge niet links liet liggen: ‘Hij kwam in Nazareth, waar Hij was opgegroeid, en volgens Zijn gewoonte ging Hij op sabbat naar de synagoge’ (Luk. 4:16). Tijdens deze samenkomst(en) werden de Schriften gelezen en uitgelegd. In lezing en verkondiging werd de stem van de God van Israël her- en erkend.

Nu is het horen van Gods stem gelukkig niet gebonden aan een gebouw. In de achterliggende weken kwam Hij, ondanks gesloten deuren, verrassend zegenend dichtbij. Maar te midden van dankbare gevoelens voor creatieve en innovatieve mensen die als een instrument waren in Gods hand (Hand. 9:15) wordt het verlangen sterker om elkaar fysiek weer te ontmoeten. De verplichte afstand was nodig ter bescherming van de volksgezondheid maar nabijheid is wel nodig om gemeente van Christus te zijn en te blijven.

Als je elkaar te lang niet ziet, dan dreigt het gevaar dat die ander ook langzaamaan uit je hart verdwijnt. Daarom is de ontmoeting in kleine of grotere kring geen luxe maar noodzakelijk om te blijven geloven; zij levert een wezenlijke bijdrage aan het blijven in Jezus (Joh. 15:4). Jezus’ tegenstander, Satan, is er steevast op uit om een wig te drijven tussen Jezus en Zijn leerlingen. In de belemmering om elkaar te ontmoeten ziet Paulus in zijn tijd dan ook de hand de boze. Hij schrijft aan de christenen in de stad Thessalonica: ‘We stonden dan ook meer dan eens op het punt naar u toe te komen, maar Satan heeft het ons belet’ (1 Tess. 2:18).

Nu mag je elke gesloten of half geopende kerkdeur niet per direct op het conto van Satan schrijven. Tegelijk moet je ook niet geloven dat hij hierin de grote afwezige is. Hij staat bekend als een roofdier dat erop uit is om de gemeente van Christus met huid en haar te verwoesten (1 Petr. 5:8). Als hij niet hardop en openlijk tekeer gaat dan gaat hij wel te werk als de listigste leugenaar aller tijden; hij is er een ster in om zaken voor zijn eigen karretje te spannen. Daarom: Wees waakzaam en wees op uw hoede! (Matth. 26:41)

Om waakzaam te worden, te zijn en te blijven, hebben we elkaar nodig. Schriftlezing en verkondiging vervullen hierin een centrale rol; de gemeente van Christus komt altijd samen rondom het Woord. Door dat Woord werd zij tot hét leven geroepen (Joh. 5:25) en door dit Woord hoort zij telkens weer de stem van de Levende God. Dat is ook de reden waarom Paulus zich in allerlei bochten wringt om de gemeente te ontmoeten.

Die gemeente is geen club van gelijkgezinden of een groep religieus geïnteresseerden maar het verlangen om haar weer te zien heeft te maken met wie zij is: ‘U bent onze hoop en vreugde, u bent onze erekrans, u bent onze eer en vreugde’ (v.19-20). Zó ziet Paulus de gemeente van Christus. Als hij, ook al is het van afstand, naar haar kijkt, dan ziet en gelooft hij dat zij dit is door de kracht van de Heilige Geest. Door Hem is er een gemeente ontstaan maar deze kring van leerlingen moet ook bewaard worden bij het Woord. Vandaar dat Paulus niet kan wachten om haar weer fysiek te ontmoeten om haar verder te onderwijzen in en over de grote daden van God (Hand. 2:11).

Dit onderwijs tot opbouw van Gods gemeente en tot uitbreiding van Zijn koninkrijk is gebaat bij echte ontmoeting(en) zodat bij de tweede komst van Jezus de Maranathakerk als een grote schat aan Zijn voeten gelegd kan worden. Als we Hem straks onszelf en de gemeente willen aanbieden, dan kan het niet anders zijn dan dat we het verlangen van Paulus delen: We willen elkaar weer zien! Uiteindelijk verlangen we er niet naar om weer kerk te zijn zoals we dat waren in de tijd voor de corona-uitbraak maar dat we meer en meer onze Redder gaan zien, totdat we in volle heerlijkheid zullen zien wie Hij is (1 Joh. 3:2).

Cock Kroon – kw@maranathakerk.net

Deel deze pagina met anderen!