Bid als Elia
‘Want het gebed van een rechtvaardige is krachtig en mist zijn uitwerking niet. Elia was een mens als wij, en nadat hij vurig had gebeden dat het niet zou regenen, is er drie-en-een-half jaar geen regen gevallen op het land. Toen bad hij opnieuw, en de hemel gaf regen, en het land bracht zijn vrucht weer voort’ (Jakobus 5:16-18).
In verband met het jaarthema ‘Eén in gebed’ hebben in de achterliggende maanden al diverse gebeden in onze kerkbode gestaan. Deze gebeden waren van Augustinus, Ambrosius van Milaan, Johannes Chrysostomus en Irenaeus van Lyon. Daarnaast passeerden er gebeden van Johannes Calvijn en Dietrich Bonhoeffer. In deze kerkbode treft u een gebed aan van Moeder Teresa. Al deze gebeden worden gekleurd door de tijd, de cultuur, de geloofsbeleving en de persoonlijke omstandigheden van de betreffende bidder.
Sommige van deze gebeden komen ons wat afstandelijk over. Er worden woorden gebruikt die ver van ons af staan of die we amper nog inhoudelijk verstaan. Ondanks de verschillen tussen toen en nu is er ook de herkenning in de gebeden uit eerdere tijden. De aanhef waarmee men de Eeuwige aanspreekt en aanroept is verheven en doortrokken van diep ontzag; je proeft heilige huiver voor Hem die in een, voor ons, ontoegankelijk licht woont (1 Timotheüs 6:16). Een ander gebed ademt het besef van eigen kleinheid en sterfelijkheid; je ziet dat het voor die bidder niet gewoon is om de Schepper van hemel en aarde onder ogen te komen (Mattheüs 8:8). Ook zijn er gebeden waarin de bidder intens meelijdt met de lijdende wereld; je hoort iemand smeken om Gods ontferming over een wereld die geschonden is door de zonde (Romeinen 5:12).
Deze en andere overgeleverde gebeden kunnen ons gebed gaande houden als we te kampen hebben met onmacht, onvermogen en innerlijke weerstand om te (blijven) bidden. Nu is biddeloosheid iets wat in het leven van de gelovigen nooit ver weg is; wat moet je nog bidden als je lam- en aangeslagen bent door de wereld, de duivel en je eigen-ik? De theoloog K.H. Miskotte (1894-1976) omschrijft biddeloosheid als volgt: ‘Ons diepste wezen vindt dan geen aanspraak. Een zwijgend heelal omgeeft de mens. Wat de mensen en de wereld met elkaar delen is alleen nog een fundamentele eenzaamheid en een gebrek aan doelgerichtheid, een zelf-beleden leegte’ (Uit: De weg van het gebed). Iemand die dit gebrek aan woorden ook kende stond te boek als een van grote profeten van Israël. Hij, Elia genaamd, stond zijn mannetje (1 Koningen 18) maar lag ook mentaal uitgeteld onder een struik in de woestijn (1 Koningen 19).
Over deze Elia schrijft de apostel Jakobus later: ‘Elia was een mens als wij.’ Hij wordt door Jakobus naar voren gehaald om het gebedsonderwijs aan de christelijke gemeente concreet te maken en een gezicht te geven: kijk naar het gebedsleven van deze profeet. Hij bad tegen de stroom in en deed een dringend beroep op God om de goddeloosheid van overheid en volk een halt toe te roepen. Met een dergelijk gebed en deze gebedsgestalte wordt er niet gebeden om onheil maar om het heil van God in levens van mensen die ‘blind en doof’ op de brede weg wandelen (Mattheüs 7:13-14). Wie net zo bidt als Elia, die bidt niet met droge ogen en zeker ook niet met een onbewogen hart, want je eigen falen en verdwalen is nooit ver weg. Met het wereldgebeuren op ons netvlies en ons oog gericht op Jezus Christus bidden wij indringend in onze dagen:
Aanschouw, o Heer, en denk aan uw verbond,
nu zij in ‘t duister hun geweld beramen.
Wil in hun nood de armen niet beschamen.
Geef ons uw naam, uw lied weer in de mond.
Sta op, o God, sta op, beslecht uw pleit
en maak een einde aan de hoon der dwazen.
Vergeet niet hoe uw tegenstanders razen
en hoe hun overmoed ten hemel schreit.
(Psalm 74 : 13, 14 – Liedboek)
Cock Kroon